Van Gaasbeek & Van Tiel

 

De fabriek

Fabriek VGVT Achter de Vismarkt 

 

Deze meubelfabriek is in 1847 opgericht als Van Gaasbeek & Van Tiel Stoomstoelenfabrikanten. De fabriek was lange tijd gespecialiseerd in houten stoelen met biezen zitting, met namen variërend van Vlugge, Slinger en Halve Maan tot Hangoor en Krulschei.

In het midden van de vorige eeuw behoorde ook kinderstoelen en schommelstoelen met namen zoals ‘Manhattan’ en ‘Kennedy’ tot het assortiment.

 

Overzicht stoelencollectie VGVT ca. 1850 (Privécollectie S. de Boer)

 

Voorkant gebouw VGVT 1963 (Regionaal Archief Rivierenland)

 

Poort VGVT Achter de Vismarkt 1963 ((Regionaal Archief Rivierenland)

 

De fabriek was lange tijd gevestigd in een aantal loodsen Achter de Vismarkt, grenzend aan de voormalige molen De Korenvreugd. De kap van de molen was al aan het begin van de 20e eeuw verdwenen.

Ertegenover bevond zich het ‘balkengat’, een langwerpige vijver grenzend aan de haven, waar de boomstammen in het water lagen om gewaterd te worden. Dit was een proces om de in het hout aanwezige mineralen, voedingsstoffen en zetmeel te verwijderen.

In 1970 verhuisde de fabriek naar de voormalige ‘Spinnerij’, op de hoek van de Parallelweg West en de Beesdseweg op het industrieterrein Pavijen ten westen van de spoorlijn.

 

Balkengat van VGVT in de haven van Culemborg (SERC.nl)

 

Fabrieksgebouw VGVT in voormalige Spinnerij (Collectie E. Meier)

De productiewijze

‘We konden vanuit de meubelmakerij in de molen komen, waar de biezen opgestapeld waren,’ vertelt Cor van Gameren, voormalig hoofd Machinale Afdeling. ‘In de Machinale stonden een vlakbank, een vandiktebank, een freesbank, een boorbank, een schuurbank en een pennenbank, die was er ook. In de zagerij een raamzaag en een cirkelzaag, een lintzaag en een kortzaag.’

Begin jaren ’50 werkten de meeste mensen in de houtbewerking en de stoffeerderij, want daar was het meeste handwerk. Dat is in de loop van de twintig jaar erna behoorlijk veranderd.

Dat is verschoven,’ vertelt Cor van Gameren. ‘Dus veel meer mensen in de machinale en veel minder in de meubelmakerij. Want dat was alleen maar in elkaar persen. Het handwerk was allemaal verdwenen.’

 

Machinale van VGVT ca. 1950 (Privécollectie S. de Boer)

 

De mechanisatie rukte gestaag op, maar er was nog lang geen sprake van lopende band-werk, zoals al wel enkele decennia in de Verenigde Staten het geval was.

‘De machines stonden zo opgesteld, dat het van machine naar machine ging,’ aldus Cor van Gameren. ‘Wat we wel geprobeerd hebben, is dat we zoveel mogelijk de machines gekoppeld hebben. kijk, in het begin had je bijvoorbeeld de vlakbank, dan had je de vandiktebank, die waren vroeger allemaal apart. En die hebben we aan elkaar gekoppeld en toen kon je er met één man eigenlijk vier doen.

Maar later werd dat allemaal één machine. Toen kreeg je vierzijdige schaafmachines, die kwamen uit de Protzenburgfabriek uit Duitsland. Die vierzijdige schuurmachine, daar kwam het hout uit en daar hadden we weer een zaag achter gezet. Daar ging ie in en dan werd ie afgekort. Dat zijn allemaal dingen die beter gingen toch.’

Ondanks het feit dat er meer mechanisch gedaan werd, vielen er nog geen ontslagen. Er werd gewoon meer geproduceerd, want de vraag bleef gedurende die tijd hoog. Zo hoog, dat er aan het einde van de zestiger jaren naar een grotere ruimte verhuisd werd. De molenromp bleef staan en werd gerenoveerd tot een woning.

Sloop VGVT ca. 1970 (Regionaal Archief Rivierenland)

De Rijksstoel en G11

Stoel, gelijkend op de Rijksstoel (Collectie TU Delft) 

 

In het begin van de jaren ’50 had Van Gaasbeek en Van Tiel een grote klant aan het Rijk, waarvoor zij houten stoelen en fauteuils produceerden. Deze Rijksstoelen hadden een degelijk ontwerp, met in de beide staanders een schuin naar boven toelopend deel. Verder was het een eenvoudige stoel met een gestoffeerde zitting, een gebogen rugdeel en vier regels tussen de poten. De stoelen zonder armleuningen waren voor het ‘lage personeel’ en die met armleuningen voor de leidinggevenden.

De fabriek maakte niet de hele stoel zelf. De handelingen, die te bewerkelijk waren, werden uitbesteed.

‘In de tijd dat we voor het Rijk werkten, werden er dus drie van die dunne stukken op elkaar gelijmd en dan kon je dat persen en buigen. Ons hout stuurden we naar de buigerij en die boog dat. Dat was de firma Klooster in Krommenie. Die heeft heel, heel veel gebogen voor Van Gaasbeek en Van Tiel,’ aldus Cor van Gameren.

 

Culemborgse stoel van VGVT 1962 (Privécollectie S. de Boer)

 

Nadat begin jaren ’60 het Rijk als klant weggevallen was, richtte Van Gaasbeek en Van Tiel zich meer op particuliere klanten. De uit vroeger tijden zo bekende ‘Culemborgse stoel’ met gedraaide poten en een rieten zitting werd amper nog verkocht. Wel maakte men met veel succes Windsor-stoelen in diverse varianten.

‘Het was allemaal recht werk,’ aldus Cor van Gameren. ‘Er was wel één man die wat draaiwerk deed met de hand in die tijd, maar dat was dus heel weinig. Allemaal meer rechttoe-rechtaan.’

 

Advertentie VGVT 1962 (Privécollectie S. de Boer)

 

In  de jaren ’60 gooide VGVT het voer een andere boeg en sloeg een modernere weg in. Refererend aan moderne kunst en vrijheid door het Rotterdamse beeld De Verwoeste Stad van Zadkine te vergelijken met hun meubelen, adverteerde Van Gaasbeek en Van Tiel in 1962 met een modern bankstel met fauteuils onder de naam G 11. Ontwerper was B. Groenewoud.

Het was een bankstel in mat verchroomd staal, bekleed met exclusief Zweeds platweefsel of met Nappaflex (namaakleer) op foam latex. Ook hier zien we de intrede van nieuwe materialen én een verwijzing naar het in die tijd zo populaire Scandinavië, al is het slechts in materiaal.