Gelderland

 

De fabriek

Gelderland fabriek (Collectie Elisabeth Weeshuis Museum Culemborg)

 

Meubelfabriek Gelderland is in 1936 opgericht door de heer Oberman. De fabriek betrok de oude locomotiefloods naast het station van Culemborg. Al snel kwamen er uitbreidingen voor de verschillende afdelingen.

 

‘Na 1948 zijn de gebouwen met de sheddaken bijgebouwd,’ vertelt Nico Lamphen, voormalig hoofd Loonadministratie. ‘Daarachter was toen een plein voor auto’s van de Expeditie. Daarna is het hogere deel gebouwd, daar is het kantoor en showroom gekomen. Weer later is de Knipperij gebouwd en een houtopslagplaats waar ook nog een Zagerij stond.’ 

 

Aan het eind van de jaren ’60 trok Gelderland beginnend ontwerper Jan des Bouvrie aan, die met zijn voor die tijd vernieuwende concepten vele commerciële en artistieke successen behaalde voor het bedrijf.

De productiewijze

Het werken in de Machinale was nog erg arbeidsintensief. Iedereen stond bij zijn eigen machine, hooguit met zijn tweeën om elkaar af te wisselen. Er werd niets volautomatisch gedaan.

‘Het is eigenlijk allemaal handwerk geweest. Allemaal, ieder onderdeel ging eigenlijk door diverse handen, met al die bewerkingen,’ aldus Nico Lamphen.

 

Cirkelzaag in machinale werkplaats Gelderland (Collectie Elisabeth Weeshuis Museum Culemborg)

 

Vanwege de lange afstanden tussen de verschillende afdelingen, werd er gebruik gemaakt van een transportmiddel om de meubelonderdelen te vervoeren.

‘In de zagerij werden de planken gezaagd die met een tractortje naar de Droogkamer gebracht werden om te drogen. En dan werden ze in de Machinale verder verwerkt,’ aldus Nico Lamphen. ‘Er kwamen planken binnen aan de achterkant. Daar werden ze in onderdelen gezaagd. Die onderdelen die verschilden van maat. Daarna werden de onderdelen overgebracht naar de droogkamer, waar ze gedroogd moesten worden, want het hout werd altijd nat aangeleverd. En dat moest ook wel, want hout zet uit, namelijk. Daarna kwamen de onderdelen in de Machinale terecht, waar dus allerlei machines stonden. Daar werden die eerst in onderdelen voor de poten en rug gezaagd. Die werden dan verder bewerkt, er werden gaten in geboord, ze werden geschuurd, en uiteindelijk in elkaar gezet.’

 

Houtbewerker in Gelderland fabriek ca. 1955 (Privécollectie H. Smidt)

 

Er was geen bedrijfsopleiding, nieuwe medewerkers leerden het vak van collega’s. In de loop van de jaren ’60 kwam er een metaalafdeling bij de fabriek, omdat de meubelen niet meer alleen in hout werden uitgevoerd.

‘Daar was een hele afdeling voor,’ vertelt Nico Lamphen. ‘Van de vakmensen die daar werkten, kwamen er zelfs bij die uiteindelijk van de Gispen vandaan kwamen.’

 

Mechanisch stof snijden (Collectie Elisabeth Weeshuis Museum Culemborg)

 

Ook op de naai- en stoffeerafdelingen werkte men aanvankelijk met de hand. Pas ettelijke jaren later kwam er een snijmachine voor de stoffen.

‘In de jaren ’50 werd de stof nog geknipt,’ vertelt Hans van Beurden, voormalig medewerker Boekhouding. ‘Later ging dat anders. Op de rollen stof werd een mal neergelegd. Die werd uitgesneden, met een snijmachientje. In het begin nog een voor een. Dat was ook wel noodzakelijk omdat er eigenlijk bijna geen twee dezelfde stoffen eruit gingen. Later werd dat soms wel wat meer. Er werd wel met mallen die van hout gemaakt waren uitgetekend. Later was het een soort snijmachine voor stoffen. Het stofferen gebeurde later ook met nietjes. ’

Matrasfauteuil en Lotusfauteuil

Gelderland begon de collectie met een aantal eenvoudige, klassieke modellen. Over het algemeen waren dat houten stoelen met gevlochten zittingen. Na de oorlog produceerde Gelderland zowel modern als klassiek. De heer Oberman was getrouwd met een Scandinavische vrouw en was erg gecharmeerd van de Scandinavische stijl in meubelen, eenvoudig en strak.

In 1954 kreeg Gelderland octrooi op een verbinding voor houten constructies in meubelen. In diezelfde tijd verwierf het bedrijf in Denemarken licenties voor enkele moderne stoelen. Enige tijd later gaf Gelderland enkele freelance ontwerpers opdracht enkele stoelen in diezelfde stijl te ontwerpen. Rob Parry is hiervan de bekendste geweest.

 

Matrasfauteuil Gelderland voorkant (Privécollectie H. van Beurden)

 

De door Rob Parry ontworpen ‘Matrasfauteuil’, fauteuil no. 1611, is vanaf 1952 lange tijd de meest succesvolle stoel van Gelderland geweest. De fauteuil had een verstelbaar houten frame met een los kussen, dat aan de bovenkant aan het frame vastzat met drukknoppen. Het kussen had een afneembare hoes, die als zodanig gemakkelijk te reinigen of te vernieuwen was. Het kussen lag in het begin op met plastic omklede trekveren, vanaf 1968 werden de veren vervangen door rubberen singels. De losse hoes was in die tijd een vernieuwend element.

 

Matrasfauteuil Gelderland zijkant (Privécollectie H. van Beurden)

 

‘Het zitcomfort moet heel goed geweest zijn. Dat kwam door de manier waarop het kussen ondersteund werd met metalen trekveren, omhuld met plastic. het kussen lag daar los op, vastgezet met drukknoppen. In het kussen was een rits voor de vulling van koudschuim. Dat koudschuim was een nieuwe uitvinding in de jaren ’50 en ging heel lang mee,’ vertelt Hans van Beurden.

 

De Lotusfauteuil doet erg denken aan de Matrasfauteuil. Deze serie (er waren stoelen, fauteuils en banken) was iets moderner en had een stalen frame met stoffen kussen en houten of stalen armleuningen.